De Vereniging van Vlaamse Huisvestingsmaatschappijen (VVH) ondersteunt, vertegenwoordigt en verenigt de sociale huursector in Vlaanderen. Een vijfkoppig team specialisten adviseert en ondersteunt de sociale huisvestingsmaatschappijen en vertegenwoordigt hen in de Vlaamse Woonraad en sociale overlegorganen. Directeur Björn Mallants houdt dagelijks contact met de maatschappijen. Met hem kijken we naar het Vlaamse landschap van sociaal wonen.
‘Sociale huisvestingsmaatschappijen zijn meer dan ooit aanwezig op het maatschappelijke speelveld. Vroeger hadden we wel eens de neiging ons terug te trekken op een eiland, als reflex op een maatschappelijke sfeer waarin het conflictmodel de boventoon voerde. Dat is nu helemaal anders en terecht. Onze sector is de grootste institutionele woningeigenaar in Vlaanderen. We huisvesten bijna een half miljoen mensen in 150.000 woningen. En we zijn mee de motor van stadsontwikkeling en kernversterkende woonprojecten.
Tegen 2023 moeten we 37.000 extra huurwoningen hebben gebouwd. Dat is een stijging met bijna 30% van het patrimonium. Al zal dat er niet voor zorgen dat we alle woningnood kunnen opvangen. Het aandeel van de sociale huurmarkt op de totale woningmarkt is om en bij de 6%, terwijl de doelgroep die in aanmerking kan komen voor een sociale woning 15% van de bevolking uitmaakt. Zelfs al bouwen we aan dit ijltempo, dan nog gaan we het aandeel sociale huur slechts beperkt kunnen verhogen. Een significante afname van de wachtlijsten zit er niet in.
We worden geconfronteerd met keiharde limieten. We zijn de enige sector in Vlaanderen waarop tot nu toe niet bespaard is, maar financiering is niet eindeloos. Dat stopt wel ergens. Daarenboven botsen we tegen de limieten van wat ruimtelijk mogelijk is en wat de sociale huisvestingsmaatschappijen organisatorisch kunnen dragen. De mensen die er werken doen wat ze kunnen, maar ook daar zijn er grenzen.
Wat voor mij heel belangrijk is, is dat we een betere spreiding van de sociale huisvesting krijgen. In de steden loopt het aandeel sociale huisvesting op tot meer dan 10% van het woningbestand. Op het platteland is dat vaak veel minder en dat lijkt me een onderschat probleem. De armoede is er minder zichtbaar, maar ze is er wel. Als sector kunnen we daar echt het verschil maken. Mensen blijven best deel uitmaken van hun eigen sociaal weefsel. Met sociale woningen in hun eigen buurt kunnen we erin slagen die mensen uit de armoede te houden.
Want dat is voor mij glashelder: sociale huisvesting werpt een dam op tegen armoede. Dat betekent iets totaal anders dan een opvang zijn voor mensen in armoede. Sociaal wonen zorgt dat mensen niet in armoede geraken of er bovenuit kunnen stijgen. Wonen in een sociale woning doet het armoederisico met 40% dalen.
Neem nu die andere vaak voorgestelde maatregel: de huursubsidie. Die biedt de mensen geen garantie op woonkwaliteit en drijft bovendien zonder begeleidende maatregelen de huurprijzen op. Dat is de ijzeren wet van vraag en aanbod. In feite gaat daardoor de huursubsidie rechtstreeks naar de eigenaar. Huursubsidie is overheidsgeld dat verdampt, terwijl middelen voor sociale huisvesting geïnvesteerd worden in patrimonium. Al is het natuurlijk wel zo dat er een flankerend beleid nodig is op de private huurmarkt. Er zijn niet voldoende sociale woningen, dus moet je de mensen die buiten de boot vallen de hand reiken.
De essentie van het werk van sociale huisvestingsmaatschappijen is huisvesten. We zijn in de eerste plaats woningbouwers en verhuurders. En al is de sociale dimensie bij ons prominent aanwezig, op het einde van de rit blijf je toch eerst en vooral ‘huisbaas’. De maatschappelijk werkers bij de huisvestingsmaatschappijen focussen vooral op het collectief, op leefbaarheid. Individuele problemen benaderen ze in functie van het belang van de gemeenschap: er worden stappen gezet als het samenleven met buren problematisch wordt of wanneer het patrimonium eronder te lijden heeft. En wanneer er individuele hulp nodig is, hopen ze te kunnen rekenen op het netwerk van welzijnsactoren. De regelgeving verankert dat overigens.
Op het vlak van de participatie van huurders zijn de laatste jaren betekenisvolle stappen voorwaarts gezet. Vooral bij renovatieprojecten wordt er al veel werk gemaakt van communicatie. Goed ook: want elk conflict dat je door overleg kunt vermijden, is winst voor de huurders en voor de huisvestingsmaatschappij. Ik zou graag zien dat de huurders zich in een representatief overleg gaan organiseren, zodat ze aan tafel kunnen zitten met hun huisvestingsmaatschappij. Daarvoor is het nodig dat mensen hun eigen particuliere problemen kunnen overstijgen en dat is niet simpel. Ook nieuwe Belgen, zouden meer betrokken moeten geraken bij die bewonersgroepen om echt tot een goede afspiegeling van de groep huurders te komen.
Op Vlaams niveau zitten we al rond eenzelfde tafel. Onze sector ontmoet in de Vlaamse Woonraad onder andere het opbouwwerk en de huurdersbond. Door elkaar te leren kennen en met elkaar te praten, wordt het gemakkelijker om elkaar aan te spreken. Uiteindelijk hebben we dezelfde belangen: we willen voldoende, betaalbare en goede huisvesting voor onze doelgroepen.’
Reacties
Er zijn momenteel nog geen reacties.
Wil jij graag reageren op dit verhaal?